Ga naar de inhoud

Vincent en de geschiedenis van Tiendeveen

Uit het boek Rondom het schut van Albert Metselaar

Hoe onduidelijk de eigendomsrechten van het gebied rond het latere Noordsche Schut in de 17e eeuw lagen, wordt helder als we beseffen dat ook de boeren van Spier en Drijber aanspraak konden maken op het gebied. De grenzen tussen hun marke en die van de buren, waren in deze omgeving nog nooit vastgesteld.

 

Roelof van Echten (1582-1643) was Heer van Echten en Echtens Hoogeveen. Eerst was hij ette (lekerechter) van het Dieverderdingspel, later gedeputeerde in De Landschap (provincie) en tenslotte hoogste bestuurder en rechter Drost van Drenthe. Roelof had belang bij dit gebiedje. Hij was een van de oprichters van de Algemene Compagnie van 5000 Morgen die de ontginning van het hoogveengebied in het zuiden van Drenthe ter hand nam. Voor de afvoer van turf werd de Hoogeveense Vaart aangelegd.

 

NB, een morgen of morgenlands is een oude oppervlaktemaat die per streek verschilt; men ging uit van een stuk dat men met een span van twee ossen in een morgen kon ploegen.

 

Roelof bezat het recht op de zogenaamde bloedtienden van diverse boerenplaatsen van Wijster. De bloedtiende is een vorm van belasting, waarbij de boeren een tiende van het jongvee moesten afstaan, of de waarde ervan in geld. In december 1634 kwam Roelof van Echten met de tiendplichtigen overeen dat hij voor altijd zou afzien van de bloedtienden, in ruil van de overdracht van de rechten van deze boeren in het veen ‘achter’ Drijber. Om deze overeenkomst te bevestigen werd de stok gelegd. Stoklegging was een oud Drents gebruik dat diende als bekrachtiging van de verkoop van onroerend goed.

 

De verkoper legde de stok neer en zei: ‘Hiervan legge ik u den stok na Landtrecht.’ De koper nam deze op en zei: ‘Hiervan neem ik den stok weder op na Landtrecht.’ Pas daarna was onroerend goed geleverd. Zo’n stok moest gesneden zijn van ’t hout van bij voorkeur dat van een eik die op de over te dragen grond groeide. (opmerking: Of is de stok misschien gelinkt aan een meetstok, wellicht de 14e eeuwse Jacobsstaf, een voorloper van de sextant? Of doet die denken aan een scepter van een heerser in vroeger tijden?) Hoe dan ook: het was een  symbool voor een abstract begrip, namelijk de macht die de eigenaar over zijn bezit had en die hij overdroeg op een ander. Deze overdracht werd in dit geval gedaan voor de Schulte van Beilen, en drie erfburen met een zekere materiële gegoedheid, de zogenaamde eigenerfden, van Wijster, namens de tiendplichtigen. De stok werd opgenomen door Roelof van Echten; hij ruilde dit stuk veen dus voor het inleveren van de bloedtienden. Officieel gebeurde dat pas september 1636.

 

Oorspronkelijk behoorden de bloedtienden toe aan het klooster Dickninge bij De Wijk. Het ging om de bloedtienden op de boerderijen van “Willem Schuiringe, Mense Walinge en consorten, Tijmen Walinge, Jacob Wesselinge en Roeloff Wesselinge, Barte Bindringe, Jan Waringe en zijn stiefzoon en consorten, Albert Lammeringe en consorten, en Lambert Woltinge”. De mondelinge afspraak tussen hen en Roelof van Echten was al gemaakt, maar de overdracht van de tienden en de venen, de stoklegging, was iets meer dan twintig maanden later. Die periode tussen ruil en overdracht zal te maken hebben gehad met het interne conflict dat binnen de marke ontstond. Willem Schuiringe en consorten werden op hun ruil aangevallen door Jan Hindrix, Albert Jansen en de andere ingezetenen van Drijber. De boeren van Wijster waren van mening dat Willem Schuiringe en de andere tiendplichtigen door de ruil van de tienden, tegen afgebakende rechten in het veen, de andere markegenoten hadden benadeeld. En dat niet ten onrechte. Het vreemde is namelijk dat Roelof van Echten een overeenkomst sloot met slechts enkele boeren uit de marke, degenen die de bloedtienden schuldig waren, en met hen kwam tot een ruil. Er werd daar meteen een markescheiding aan gekoppeld, waarbij de geruilde aandelen in onverdeeld bezit geheel concreet met grenzen, die vaak heel vaag waren, aangegeven werden, zie ook de acte:

 

“… beginnende  daar  Pesse  aan  de  westzijde  en  Wijshorn (Wijster), Spijr  (Spier) en Drijberde (Drijber) aan de oostzijde aan malkander palen, en dat honderd en vijftig roeden noordwaarts, alsdaar de scheidt en linie (grens) tussen de Edele Heer van Echten en de andere markegenoten van Pesse uitgebaakt is, en van daar linie aliter op het oosteinde van ’t meerstal (meer), stuitende op de linie tussen die van Wijshorn en Mantinge, aldaar stenen en palen zullen gesteld worden, alle het welke de gezegde Heer in volle eigendom zal hebben  en  behouden  voor  hem  en  Zijn  Wel  Edele  Erfgenamen  mits  dat  den  voorzegde tiendplichtigen daarmee ten enemaal ontslagen  zullen zijn en blijven van alle en zodanige bloedige  tienden  zo  dezelve  aan  de  welgemelde  Heer, en  voormaals  aan  de  Convente  van Dickeninge jaarlijks te betalen schuldig waren. Zullende de Heer op gemeld het perceel veens en veldens nemen aan zijnen zijde of aan de zijde na Pesse.”

 

Daartoe waren die boeren niet gerechtigd. De andere markegenoten konden daarna namelijk nooit meer aanspraak maken op het gebied dat door de Compagnie van de 5000 Morgen werd opgeëist. Dat zal ook de bedoeling zijn geweest van Roelof van Echten. De in december 1634 doorgevoerde ruil was daarmee in strijd met de bestaande gang van zaken binnen de marke. Er diende een proces voor de Etstoel, de rechtbank bestaande uit drost en etten (eigenerfde lekerechters) op 12 oktober 1635. Aan de hand van dit proces werd duidelijk wat wel en wat niet kon, en hoe het geregeld moest worden, met dus als gevolg de uiteindelijke stoklegging op 4 september 1636. Het veen grensde ten westen aan het Pesser Legeveld, en ten zuiden aan een scheidslinie, een sloot, die de Drostenraai werd genoemd. Het begrip ‘raai’ staat voor scheidslijn. De sloot, de Drostenraai, lag in het verlengde van de noordkant van het huidige kanaal te Noord, en liep van daaruit naar het oosten, achter de huizen aan het kanaal bij Noordscheschut langs. Wie nu zegt dat hij of zij aan de Drostenraai woont, had die dus vroeger achter het huis liggen. Op luchtfoto’s is dat nog te zien in  een mooie strakke lijn, die achter de woningen aan de huidige Drostenraai ligt. Dat was dus de oude raai.

 

Roelof van Echten heeft nooit wat gedaan met dit Tiende Veen. Het diende in zijn dagen alleen als bescherming van de noordgrens van het gebied van de 5000 Morgen. Niemand kon vanuit het noorden ooit nog veen opeisen op het gebied waar nu het Noordse Schut ligt. Tegelijk zou dit gebied een soort wisselgeld kunnen vormen, als Roelof de venen niet zou kunnen leveren die hij aan de participanten van de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen had verkocht. Hij had hier dan extra stukken veen om kopers schadeloos te stellen.

 

Van turfgraven in het Tiende Veen was aanvankelijk dus amper of geen sprake. Landmeter Ernst Beuker is op 2 december 1751, na inspectie van het veen, tot de conclusie gekomen dat in totaal 3 morgen en 353 roeden was afgegraven, grenzend aan de 23e Wijk van het Achteromse Opgaande.

 

Het veen in het Pesser Legeveld (Achteromse Opgaande, Noordkant Noord), waar Vincent van Gogh mogelijk werkte, werd wel al in de 17e eeuw grotendeels afgegraven. Dit werk gebeurde in opdracht van diverse leden van de familie Van Echten.

 

Het Tiende Veen werd op den duur door nazaten van Roelof verkocht. Zo wisselden stukken van eigenaar, zonder dat er aan het veen zelf wat gebeurde. Na 1797 ontstond het plan om het Tiendeveen ‘aan snee’ te brengen. De turf werd laag voor laag in blokken gesneden en moest na droging worden afgevoerd. Daarvoor was een regeling over de afvaart nodig. Er werd overlegd met de directeuren van de Compagnie van 5000 Morgen. Die besloten, met een bepaald tarief per afvaart, in 1798 akkoord te gaan met de afvaart van turf uit het Tiendeveen. Daarmee stond de weg open voor turfgraverij in het Tiendeveen, later Oud Tiendeveen genoemd. Vanaf die dag kon de turf worden afgegraven in het gebied ten noorden van de Drostenraai, de scheidingsloot tussen de toenmalige gemeenten Beilen en Hoogeveen, en de oude scheidingsloot tussen de marke van Drijber en het gebied van de Compagnie van 5000 Morgen. In de praktijk kwam het erop neer dat er een vaart werd gegraven, uitgaande van het punt waarop de 28e Wijk, een deel van de huidige Molenweg, uit het Noordse Opgaande ontsprong, nog voor het schut. De afvaart uit het Tiende Veen maakte al met al dus geen gebruik van het schut, maar hoe dan ook, de omgeving van dat schut was ook voor de logistiek van deze vervening een vitaal kruispunt.

 

Op de Franse kaart van 1811 in het wandelboekje zie je duidelijk de grenzen uit de acte van de boeren en de Heer van Echten. Er is op deze kaart al een hoofdwijk te zien naar het noorden en een zijwijk, waaraan al druk wordt verveend (teurbierres=tourbières=moers/veen). Er staan enkele woningen op de oostkant van de 28e Wijk. Dit viel toentertijd nog net binnen Hoogeveen, terwijl de rest van de vervening onder de gemeente Beilen viel. Het waren niet de Van Echtens of hun opvolgers, de Van Holthe tot Echtens, die hier verveenden. Ze verkochten het veen dus aan derden.

Ontdek zelf ons multifunctionele centrum